Van wie is die woning?
De situatie
Twee rijtjes duplex woningen in een schilderachtig dorp onder de rook van de grote stad. De woningen zien er vriendelijk uit en men woont er naar zijn zin. Het dorp vormt een hechte gemeenschap met een bloeiend verenigingsleven. Gemeenschappelijke vijand is de stad met zijn oprukkende bedrijventerreinen. De woningen zijn 50 jaar oud en er moet flink geïnvesteerd worden om ze te handhaven. De verhuurbaarheid vertoont een dalende trend. Tijd voor strategische keuzes.
Gemaakte keuzes
Voor de corporatiemedewerkers is het helder. Sloop-nieuwbouw of ingrijpende renovatie zijn noodzakelijk voor toekomstige verhuurbaarheid tegen acceptabele onderhoudskosten. Men realiseert zich dat dit dorp met zijn eigen cultuur en dynamiek om maatwerk vraagt. Men wil iets bouwen dat aansluit bij de ontwikkeling van het dorp. Daarom kiest men er voor om, voorafgaand aan het ontwikkeltraject, in gesprek te gaan met zoveel mogelijk dorpsbewoners over hun visie voor de toekomst. Er wordt een bureau ingehuurd om dit op een creatieve manier vorm te geven.
De uitvoering
De bewoners van het complex worden uitgenodigd voor een informatieavond die in grote lijnen bestaat uit twee onderdelen:
- De mededeling dat de woningen gesloopt of gerenoveerd worden, wat in ieder geval (tijdelijke) herhuisvesting inhoudt.
- De uitnodiging om mee te doen aan het creatieve traject. In dit geval het produceren van een magazine over het dorp met input van zoveel mogelijk dorpsbewoners.
Hoe is het gegaan?
Tijdens de avond ontstaat discussie over de noodzaak van herstructurering. Men woont er immers naar zijn zin. De oproep om mee te werken aan het creatieve traject leidt tot minimale respons. Bewoners voelen zich gepasseerd. Ze accepteren niet dat het hele dorp mee mag praten over de toekomst van hun woning zonder dat eerst hun mening wordt gevraagd. Overige dorpelingen denken er trouwens net zo over. Waarom wordt de vraag niet eerst gesteld aan de zittende bewoners? Gevolg: het creatieve traject komt niet uit de verf en bewoners belanden in de loopgraven.
Had het anders gekund?
Veel tijd, geld en (negatieve) energie was uitgespaard als men vooraf individueel met de bewoners in gesprek was gegaan. Open vragen over de kwaliteit van de woning en woonomgeving en de toekomstvisie van de bewoners hadden geleid tot eerlijke antwoorden. Ook de mankementen en beperkingen van de woningen waren aan de orde gekomen. Op die manier had men meer informatie gekregen, die men vervolgens kon toetsen aan sleutelfiguren uit de gemeenschap. Op basis van die input, gecombineerd met de eigen strategie en randvoorwaarden had men een plan kunnen ontwikkelen dat goed is uit te leggen. Een plan op basis van dialoog en draagvlak.
Principiële vraag
De corporatie koos expliciet voor investering ten behoeve van toekomstige bewoners. Dat was de reden om niet als eerste met de zittende bewoners in gesprek te gaan. Strategisch bleek het niet de juiste keuze. De vraag is: was het principieel wel de juiste keuze?
Van wie zijn eigenlijk die corporatiewoningen en wat is de positie van de zittende huurders?
- Is de corporatie gewoon eigenaar en kan hij er over de woningen beschikken binnen de juridische kaders?
- Of moet je corporatiebezit zien als gemeenschapsbezit, de zittende bewoners als mede-eigenaars en dus een belangrijke partij om te betrekken bij besluitvorming?
In de oude verenigingsstructuur was het helder geregeld, maar hoe zit het nu?
Wie heeft hierover een mening? Wees de eerste die reageert.
(geplaatst in CorpoScoop januari 2014)